HomeCVOphicleideLespraktijkNieuws en AgendaBeeld en geluidContactLinks
Over de ophicleide

Koperinstrumenten hadden tot het begin van de 19e eeuw met een grote handicap te maken: ze konden maar een beperkt aantal tonen spelen. De meeste koperinstrumenten bestonden uit één buis, die één reeks tonen voort kon brengen (natuurtrompet, natuurhoorn). Deze reeks kon in zijn geheel veranderd worden door langere of kortere stukken buis aan het instrument toe te voegen, maar dat was een onhandig en weinig flexibel procedé. Andere manieren om de toon te manipuleren waren (bij hoorns) om met de rechterhand de beker af te ‘stoppen’ en (bij trombones) een uitschuifbare buis. Stoptechniek had behalve op de toonhoogte echter ook nogal wat invloed op de toonkwaliteit, en de tromboneschuif kon niet langer zijn dan de arm van de gemiddelde man, zodat een zeer lage (en dus zeer lange) trombone onbespeelbaar was.



Kleppen

Rond 1800 was er echter een trompet met kleppen op de markt gekomen. Net als bij houtblazers was het principe eenvoudig: als een klep wordt geopend trilt de buis slechts tot aan de geopende klep, en wordt de toon dus hoger. Deze kleppentrompet bood voor trompettisten uit die tijd ongekende mogelijkheden. En het duurde dan ook niet lang, of een zekere Halary kwam op het idee om dit concept uit te breiden tot een hele familie: van sopraan tot bas. Dat basinstrument werd de ophicleide.

Populair

Omdat de ophicleide zoveel nieuwe mogelijkheden bood, werd het instrument in korte tijd ongekend populair; er wordt melding gemaakt van meer dan 60 professionele ophicleidisten in 1836 in Parijs. Toentertijd gevierde componisten als Meyerbeer, Spontini, maar ook nog steeds veel gespeelde grootheden als Berlioz en Wagner schreven het instrument voor in hun partituren.

Naam

De naam ophicleide komt van de Griekse woorden ‘Ophis’, slang, en ‘Kleis’, klep. De Nederlandse vertaling zou dus ‘klepserpent’ moeten zijn. Die slang in de naam is een verwijzing naar de zeer onvolmaakte voorganger van de ophicleide als laagste ‘koperinstrument’: de serpent. Zie onderaan deze pagina bij ‘Links’ voor meer informatie over dit merkwaardige instrument.

Ventielen

Vanaf 1850 werd echter een nog betere manier ontwikkeld om op koperinstrumenten alle tonen te kunnen spelen: de ventielen, die tegenwoordig op alle koperinstrumenten worden toegepast (op de trombone als aanvulling op het middeleeuwse schuifsysteem). Met ventielen was een instrument minder kwetsbaar, eenvoudiger te bedienen, en vooral: het kon harder. Dat zorgde ervoor dat de ophicleide rond 1880 voorgoed uit de orkesten verdween.

Uiterlijk

Qua uiterlijk is de ophicleide de griffioen onder de instrumenten: de vorm van de fagot, met het mondstuk van een trombone, en het materiaal en de kleppen als van een saxofoon. Die laatste overeenkomst is trouwens geen toeval: het schijnt dat Adolphe Sax met zijn experimenten begonnen is door een basklarinetmondstuk op een ophicleide te zetten en voila: de idee Sax-o-Phone was geboren.

Revival

De laatste jaren maakt de ophicleide een voorzichtige comeback dankzij de authentieke uitvoeringspraktijk die terrein wint. In Nederland is er voorzover mij bekend echter maar een ophicleide die bespeelbaar is en bespeeld wordt, en dat is... de mijne!

Links


De ophicleide op Wikipedia

 

Over de ontwikkeling van de verschillende soorten ventielen (Engels)


Over de serpent (Engels)
 

Berlioz over hoe Sax op het idee voor de saxofoon kwam (voorlaatste alinea) (Frans)


HomeCVOphicleideLespraktijkNieuws en AgendaBeeld en geluidContactLinks